Zeker in deze tijd worden nogal wat arbeidsovereenkomsten in onderling
overleg beëindigd, waarbij de voorwaarden omtrent de beëindiging worden
opgenomen in een “vaststellingsovereenkomst”.
De vaststellingsovereenkomst is geregeld in de artikelen 7:900 en verder
van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 7:900 BW wordt bepaald:
“Bij een
vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming
van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich
jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover
zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken”.
Een arbeidsrechtelijke zaak die ik onlangs te behandelen kreeg betrof zo’n
vaststellingsovereenkomst.
Cliënt en zijn werkgever hadden een vaststellingsovereenkomst gesloten ter
beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Opgenomen was
onder meer dat cliënt een beëindigingvergoeding zou ontvangen. Op de
eindafrekening stonden echter allerlei inhoudingen die de werkgever in
mindering liet strekken op de afgesproken beëindigingvergoeding, en waarover
niets in de vaststellingsovereenkomst was opgenomen.
Volgens de werkgever mocht hij dit doen omdat er bij de bepaling van de
hoogte van de beëindigingvergoeding geen rekening mee was gehouden, terwijl
cliënt deze bedragen wel verschuldigd was. Volgens cliënt kwam de werkgever zijn
verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst echter niet naar behoren na.
In der minne kon geen oplossing worden bereikt. De werkgever wilde van geen
wijken weten, zodat een gerechtelijke procedure noodzakelijk was. Als
belangrijkste argument werd aangevoerd:
“Dat partijen
met de vaststellingsovereenkomst hebben vastgesteld wat voor hen rechtens
geldt, waarbij zij over en weer het risico hebben genomen dat later blijkt dat
zij op meer recht hadden, of tot minder gehouden waren. De inhoudingen zoals
vermeld op de afrekening zijn derhalve onrechtmatig.”
De rechter liet er ter
zitting geen misverstand over bestaan dat de werkgever onjuist had gehandeld. Alleen
verschuldigde en redelijke bedragen die niet bekend konden zijn
mochten in mindering strekken op de beëindigingsovereenkomst. Partijen hebben
de zaak ter zitting geschikt, waarbij cliënt alsnog kreeg waar hij recht op had
inclusief een vergoeding van de advocaatkosten en proceskosten.
mr. E.N.J. Molendijk
Geen opmerkingen:
Een reactie posten